sluiten

Verhaal: Het Bosje

Aan de Bosjessteeg, op nummer 4, staat op een terp boerderij Het Bosje. Een beetje het kip en ei-verhaal: Wat was er eerder? Zeker is dat het om een eeuwenoude plek gaat. Waarschijnlijk liepen de monniken van het al lang geleden uit de polder Mastenbroek verdwenen klooster over de Bosjessteeg richting 's-Heerenbroek. Destijds nog over een soort karrenspoor. Later werd de Bosjessteeg een grindpad en nu ligt er vanaf de Zwolseweg tot aan de Kamperwetering een keurig geasfalteerde weg.

Op het erf stond vermoedelijk al vanaf de inpoldering een boerenbedrijf. De huidige bewoner van Het Bosje, Albert Selles (geboren in 1949), kent de geschiedenis tot drie generaties terug. Vanaf de tijd dat zijn opa aan de Bosjessteeg ging boeren.
“Mijn vader, ook Albert geheten (geboren in 1918), kwam hier als negenjarige te wonen toen zijn vader – Mense Selles afkomstig uit 's-Heerenbroek – hier als boer ging werken. Vermoedelijk heeft diens vader de boerderij voor hem gekocht. Voor die tijd was het een pachtboerderij en de laatste pachter was de familie Schoorlemmer.”
Tijdens een bloeiende tijd in de landbouw, zo halverwege de negentiende eeuw, werden er veel nieuwe boerderijen gebouwd en zo ook verrees aan de Bosjessteeg boerderij Het Bosje. Ongeveer een eeuw later brandde de stal af en werd het achterhuis vernieuwd. Het huidige, moderne voorhuis dateert van 1990.
Vader Albert was enig kind, maar zelf kreeg hij zes kinderen: drie jongens en drie meisjes. De oudste zoon trad niet in zijn voetsporen, want hij werd melkrijder. De tweede oudere broer van Albert junior begon in 1972 op nummer 1 aan de Bosjessteeg met een boerenbedrijf, op de plek waar eerder al een knecht in een woonwagen woonde. Dat bedrijf is inmiddels alweer door een neef van Albert overgenomen.
Zus Willy van Unen-Selles, die bij haar broer Albert aan de keukentafel is aangeschoven, heeft met haar man een schapenboerderij in Blankenham. Zij weet dat boerderij Het Bosje ook wel Konings Hofstede werd genoemd. Een koninklijke naam, maar Het Bosje verwijst waarschijnlijk naar het rijshout – de twiegen – die hier op de stevige klei rijkelijk groeiden. Daar was destijds een markt voor, want de twijgen konden voor van alles worden gebruikt.
In de tijd van de familie Schoorlemmer werd er volop aan akkerbouw gedaan, maar het veen kwam steeds lager te liggen en opa Mense ging al van lieverlee over op een gemengd bedrijf met vee. Willy kan zich nog goed herinneren dat er knollen moesten worden geplukt als veevoer voor in de winter. Vader Albert had zo'n veertig stuks vee en zijn zoon kon er in de ligboxenstal zeventig herbergen. “Nu ben ik een beetje aan het afbouwen en heb ik ongeveer de helft”, zegt de 'gepensioneerde' Albert. Hij is niet getrouwd en weet daarom ook niet hoe de opvolging in het bedrijf ooit zal lopen. Maar tot op heden komt twee- tot driemaal per week bij boerderij Het Bosje de melkwagen aan om de melk naar de fabriek in Dalfsen te brengen.
Vroeger was de familie voor de handel op andere plaatsen georiënteerd. Albert en Willy weten nog goed dat oma op maandagmorgen naar de markt in Kampen ging om eieren te verkopen en ook zelf inkopen te doen. Opa ging op vrijdag naar de koeienmarkt in Zwolle. De kerk werd bezocht in Wilsum en de lagere school in 's-Heerenbroek. Voor het onderwijs aan de landbouwschool ging Albert op de fiets naar IJsselmuiden.
Omdat het gezin Selles als enige woonde aan de Bosjessteeg duurde het heel lang voordat allerlei moderne voorzieningen boerderij Het Bosje bereikten. Albert kan zich nog goed herinneren dat hij onder de olielamp zat te leren. Omdat hij de pit voor het licht goed opdraaide, kon het gebeuren dat hij ineens zwarte vlokken op zijn boeken zag neerdalen. Zijn moeder vond dat roeten minder geslaagd. “Het eerste kregen we telefoon”, weet Willy. “Dat lukte gemakkelijk omdat het maar een dunne draad betrof. Moeilijker werd het al voor de waterleiding.” Albert ziet nog de hele rij mannen voor ogen die vanaf de Zwolseweg dwars door het land heen de sleuven aan het graven waren.
Voor de energie plaatste vader Albert een soort voorloper van de huidige windmolen, maar dat werd geen succes omdat de destijds gebruikte accu's niet van voldoende kwaliteit waren. Pas aan het eind van de zestiger jaren kreeg het gezin elektriciteit.
Al voor de officiële ruilverkaveling gingen de boeren in de omgeving van Het Bosje zelf onderling aan de slag. Door de aanleg van de spoorlijn Kampen-Zwolle was over het spoor een 'tippie' (een soort driehoekje) ontstaan en van dat hoekje werd de familie Selles verlost. Bovendien kon na de superheffing nog grond worden bijgekocht.
Vader Albert was lid van het bestuur van het waterschap, maar in die functie is Albert junior hem niet opgevolgd. Wel ging hij een aantal dagen per jaar met anderen samen een schouw verrichten. Na de ruilverkaveling heeft hij op de nieuw geplaatste boerderijen nog meer buren aan de Bosjessteeg gekregen, maar als bewoner van Het Bosje heeft hij toch wel zeer 'oude rechten'.

Bron(nen): 
Bronnen: A. Selles en W. van Unen-Selles
Auteur: Rita Ras-van Elst
sluiten

Verhaal: De Reussies - Toen en Nu

De Reussies aan de Bisschopswetering 84

Toen
De Reussies werd rond 1836 gebouwd. De zwart-wit foto is rond 1913 genomen. Op de foto ziet u van links naar rechts: Harmpje Riezebosch (1904), Johanna Riezebosch (1909-1977), Harmpje Riezebosch-Pelleboer, Lubbert Riezebosch, een buurmeisje, de dienstbode en de knecht.

Johanna Riezebosch trouwde met Hendrik Burgers Dekker van de Kamperzeedijk en ze gingen in Ittersum wonen. Daar had Johanna een handwerkwinkel en Hendrik werkte als monteur in de Renault-garage tegenover het station in Zwolle. In Ittersum werden drie kinderen geboren: Evert, Harmpje en Hendrik Johan. Eerst zat de oudere zus van Johanna, Harmpje (getrouwd met Marten Schouten) op de boerderij in Mastenbroek, maar zij verhuisde later met haar man naar de Kamperwetering. Toen konden Johanna en Hendrik boer worden in Mastenbroek en daar werden nog twee kinderen geboren: Lubbert en Aaltje.

Alie (Aaltje) trouwde in 1964 met Peter Kamphof en zij trokken in de salonwagen die op het erf stond. Daar werden hun dochters Helma en Joan geboren. In 1969 verhuisden Alie en Peter van de salonwagen naar het woonhuis, en daar zagen Jan, Hetty, Han en Remco het levenslicht.

Van palen en koppen
Tijdens de ruilverkaveling werd het grondwaterpeil verlaagd, en daar was menigeen niet blij mee. Ook Hendrik Burgers Dekker niet. Hij groef grote gaten om te kijken of de koppen van de palen onder het huis en de stal nog onder water stonden en hoe hun conditie was. Hij kwam tot de ontdekking dat ze droog kwamen te staan. Hij ging naar de dijkgraaf om dit aan te kaarten, maar werd daar niet erg serieus genomen. Het was allemaal onzin en hij moest maar grind om het huis leggen i.p.v. stenen. Omdat hij er niet gerust op was heeft Dekker daarna een paar ijzeren buizen in de grond geslagen: 1 voor het huis en 1 naast het huis. Geregeld gooide hij de tuinslang erin om zo te proberen het waterpeil hoog genoeg te houden. Maar later bleek dat het huis toch steeds meer begon te verzakken. Iets wat bij oude huizen op terpen vaker voor komt.

Nu
Waarschijnlijk rond 1926 is aan de linker kant van het woonhuis een gedeelte bijgebouwd, zodat het huis geschikt was voor 2 gezinnen. En zo ziet het huis er nu nog uit (zie kleurenfoto).
Op De Reussies (ook het hele gebied achter de boerderij heet De Reussies) heeft altijd melkvee gestaan, en soms een aantal varkens. In 2000, het jaar dat Peter 65 werd, zijn ze gestopt met het melkveebedrijf. Daarnaast waren Peter en Alie altijd al bezig met de paardenfokkerij, en ook nu staan er nog paarden op de deel.

Bron(nen): 
Bron: Peter en Alie Kamphof
Tekst: Berendien Duitman
Foto 1913: Peter en Alie Kamphof. Foto 2015: Berendien Duitman.
sluiten

Verhaal: De Prins - Nieuwe Wetering 35

Kees Post, getrouwd met Petertje Hulleman, liet in 1941 aan de Nieuwe Wetering 35 boerderij De Prins bouwen. De boerderij werd niet meer op een terp gebouwd, zoals gebruikelijk was in de polder om panden bescherming te bieden tegen overstromingen.

Aan het eind van de Tweede Wereldoorlog, toen de polder door de Duitsers onder water was gezet, was er spanning of het water ook in de gebouwen door zou dringen. Of dat ook werkelijk is gebeurd, is niet meer te achterhalen. De meningen en herinneringen zijn hierover verdeeld. Tijdens een wolkbreuk in juni 1996 steeg het water nog een keer tot halverwege het gazon en dat vonden de huidige bewoners al hoog genoeg!
In 1941 verhuisde het echtpaar Post-Hulleman met hun twee ongetrouwde zonen Hendrik en Willem van Nieuwe Wetering 33 naar de nieuwe boerderij op nummer 35.
Nadat de ouders van Hendrik en Willem waren overleden bleven de zonen daar wonen. Willem werkte het meest in de huishouding en Hendrik hield meer van het landwerk.
De beide broers hadden verder alleen maar zusters.
Later erfde een dochter van een van hun zusters de in 1941 gebouwde boerderij. Zij bood een van haar neven die op een heel oude boerderij aan de Nieuwe Wetering woonde de mogelijkheid om te ruilen.
Zodoende kwam Kees Meuleman die gehuwd was met Gé van de Wal op de boerderij van de gebroeders Post te wonen. Zijn oude ingeruilde boerderij werd afgebroken maar is een unieke ruïne geworden waar nu de bron van L’ essence de Mastenbroek is ondergebracht. Nadat Kees Meuleman was overleden heeft zijn vrouw Gé de boerderij in augustus 1978 verkocht aan de familie Van der Steege.
Zo hebben meerdere families hier gewoond en hebben er véél veranderingen plaats gevonden. De broers Hendrik en Willem Post weidden hoofdzakelijk koeien voor de slacht, zogenoemde vetweiderij. Kees Meuleman en zijn vrouw hadden er een melkveebedrijf en de huidige bewoners hebben een melkveebedrijf met moderne ligboxenstal.

Bron(nen): 
Auteur: Hannie Knol-van de Vegte
Bronnen: Wim Blankvoort, Gerrie v.d. Weerd, Jan v.d. Steege, Arnold van Ittersum en Kees Kok
Hoort bij locatie: 
sluiten

Verhaal: Zeilbootjes op de Nieuwe Wetering

Het lijkt een vredig tafereeltje: zacht deinende bootjes op de Nieuwe Wetering. Maar toch ligt hier een direct verband met de Tweede Wereldoorlog. De zeilbootjes zijn namelijk gemaakt van een door een gevechtsvliegtuig afgeworpen kerosine tank.

Op de achtergrond is de boerderij op nummer tien aan de Nieuwe Wetering te zien. Er wappert een vlag. Oud bewoonster G. (Gerritje) Palland-Kijk in de Vegte is bij het bekijken van de foto's gelijk terug in de tijd. “Dat was bij de bevrijding. In de oorlog werden veel van die kerosine tanks in de polder gedropt. Dwarrelde er een naar beneden, dan was hij leeg. Kwam er een tank pats boem omlaag, dan wist je dat hij nog vol met kerosine zat.”
Net als veel anderen had zij zelf een afgezaagde tank in gebruik voor kolenopslag. De bootjes die op de foto zijn vastgelegd door Jan Kroes, werden gemaakt van een halve tank en voorzien van een mast en een zeil. In een van de bootjes zit Berend Kamphof, die destijds ook bekend stond als een knutselaar.
Mevrouw Palland woonde op dat moment nog niet aan de Nieuwe Wetering. Haar man Berend Palland kreeg door de ruilverkaveling de mogelijkheid hier te gaan boeren. Voor die tijd woonde zij nog in haar ouderlijk huis aan de Hasselterdijk 10. “Ik heb altijd op nummer 10 gewoond”, zegt zij glimlachend in haar huidige woning aan de Ridderstraat 10 te Hasselt.
Toch blijft haar geboorteplek heel belangrijk. Boven de kamerdeur hangt een schilderij van de boerderij aan de Hasselterdijk 10 die haar grootvader in 1880 kocht. En in het familie fotoalbum staat niet voor niets de volgende opmerking: “O dierbaar plekje grond waar eens mijn wiegje stond.”
Er kleven ook moeilijke herinneringen aan die plek waar haar man haar vader als boer opvolgde. Vader Jan Kijk in de Vegte (1890) kwam in januari 1943 in kamp Vught om het leven. Hij had een familielid van vlees voorzien. Slachten was in die tijd illegaal en toen dat ontdekt was dacht hij er met een boete af te zullen komen. Maar de Duitse bezetters stuurden hem eerst naar kamp Amersfoort en vervolgens door naar het veel beruchtere kamp Vught.

Redding
Gerritje Kijk in de Vegte trouwde nog in de oorlog, op 1 maart 1945, met Berend Palland. Al hun acht kinderen werden aan de Hasselterdijk geboren. Achter de boerderij is een groot water en vanzelfsprekend was ook het Zwarte Water dichtbij. Dat deed vader Jan ooit besluiten om zijn drie dochters te laten leren zwemmen. Iets wat Gerritje vele jaren later goed van pas kwam. Zoon Arie raakte in 1954 op tweejarige leeftijd te water en dreef al een paar meter uit de kant toen zijn moeder de kolk insprong. “Gelukkig had ik klompen aan en kon ik Arie op tijd redden, want Berend kon niet zwemmen.”
Ten tijde van de foto met het zeilbootje woonde Harm-Jan Kamphof met zijn derde vrouw Eppie Schaapman in de boerderij aan de Nieuwe Wetering 10. Toen het echtpaar Palland er begin jaren ‘80 zijn intrek nam bleef de ongetrouwde Harmpje Kamphof nog in haar deel van de boerderij wonen. Nu woont de 89-jarige mevrouw Palland dus in Hasselt, alleen want haar man is in 2008 overleden. Zij heeft echter veel steun aan haar kinderen. Haar jongste zoon Gerben en zijn vrouw Margreet zijn nu verantwoordelijk voor het boerenbedrijf in Mastenbroek.

Bron(nen): 
Bron: G. Palland-Kijk in de Vegte
Foto's: G. Palland-Kijk in de Vegte, Jan Kroes
Auteur: Rita Ras
sluiten

Verhaal: Nieuwe erfbeplanting na de Tweede Wereldoorlog

Veel bomen in de polder Mastenbroek waren dood gegaan doordat door toedoen van de bezetter de polder tussen oktober 1944 en mei 1945 onder water had gestaan. Niet alleen gewone bomen, maar vooral ook veel fruitbomen. Om en op de erven stonden vroeger veelal fruitbomen voor eigen gebruik.

Bij de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog was het mogelijk om met steun van de overheid nieuwe aanplant te doen. Daarvoor werd dan een plan gemaakt in samenwerking met het Rijkstuinbouwconsulentschap.

Een voorbeeld van zo'n plan blijkt uit de lijst van aan te planten appel-, peren- en pruimenbomen die G. Meuleman aan de Hasselterdijk ontving van de assistent van het Rijkstuinbouwconsulentschap te Apeldoorn in maart 1946.

Het betrof mooie oude rassen waar de familie Meuleman trots op was, zoals de appelrassen Groninger kroon en Jonathan, de Zwijndrechtse wijnpeer en de stoofpeer Dubbele Winterjannen en de pruimensoorten Reine Claude en Belle Lovain.

Bron(nen): 
familie Meuleman
Auteur: B. Reuvekamp
Foto's: Wikipedia
Erfbeplantingsadvies: familie Meuleman
sluiten

Verhaal: Boerderij 'Het Schansje'

Waar nu pleziervaartuigen rustig over de Vecht afzakken naar het Zwarte Water kon vroeger zomaar de vijand opduiken. Om te verhinderen dat vijandelijke schepen verder zouden varen richting Zwolle of Hasselt werd tegenover de plek waar de Vecht uitmondt in het Zwarte Water een schans (verdedigingswerk) opgericht. Vlak naast die vroegere schans werd in 1934 Bennie van de Vegte geboren, op boerderij “Het Schansje”.

Zowel de boerderij als de bewoners hebben dus een naam die verbonden is met de directe omgeving. Toen Napoleon bepaalde dat iedereen een officiële achternaam moest hebben, zei een voorvader van Bennie, die ook al op Het Schansje woonde, namelijk “Ik komme van de Vegte”.
Daarmee was de familienaam geboren.
Inmiddels wonen Bennie van de Vegte en zijn vrouw Sienie van de Vegte-van den Berg al weer jaren in een seniorenwoning te Hasselt. Maar de nog steeds vitale Bennie gaat op werkdagen tweemaal daags en in het weekeinde eenmaal per dag naar de boerderij aan de Zwolsedijk 20 om zijn zoon Erik te assisteren. Erik is de zesde generatie van de familie die hier sinds 1781 boert.
In de kleine buurtschap aan die Zwolsedijk speelde zich in 1910 een ware ramp af. Op 22 juni ontstond brand in de boerderij van de familie Blankvoort, die aan de andere kant van de dijk het verst in de richting van Zwolle stond. Er stond echter een zuid oosten wind en alle panden hadden rieten daken. Het treurige gevolg was dat op die dag vijf boerderijen tegelijk afbrandden.
Van zijn vader Wilhelmus Gerardus Eduardus van de Vegte, geboren in 1888, hoorde Bennie later dat het ergste nog was dat de eerste snede hooi ook was verbrand.
Het Schansje werd, net als de andere boerderijen na de brand herbouwd. In tegenstelling tot het woonhuis van de familie Blankvoort werd de ouderlijke woning van Bennie van de Vegte niet voorzien van een datum van het leggen van de eerste steen. “Dat vind ik nog steeds jammer.”
Met of zonder zo'n gedenkteken, de boerderij kreeg de status “karakteristiek” van de gemeente Zwartewaterland, zo weet zijn neef Cees van de Vegte. Deze kleinzoon van een broer van zijn vader maakte een stamboom van de familie, die teruggaat tot de volkstelling in 1748 en stortte zich gelijktijdig op de geschiedenis van boerderij Het Schansje.

Spaanse troepen
Hij weet te vertellen dat er tijdens de Tachtigjarige Oorlog door Spinola, de opperbevelhebber van de Spaanse troepen in de Nederlanden, krijgsvolk in kleine schepen vanuit Almelo via de Regge en de Vecht naar het Zwarte Water werd gezonden met als doel het fort Kijk in de Vecht te overmeesteren. Er ontstond een hevig gevecht bij de monding van de Vecht en het Zwarte Water tussen de Spanjaarden en de Staatse troepen. Er sneuvelde veel volk, maar waarschijnlijk hebben de Spanjaarden de oever van Mastenbroek nooit bereikt en zijn ze teruggedreven tot aan de Berkummerbrug. In 1625 lukte het Ambrogio di Filippo Spinola overigens wel Breda te veroveren.
Maar terug naar recentere tijden. Van het fort of de schans valt nu niets anders meer te zien dan een tamelijk klein stukje bos. Bennie woonde en werkte aan die oever van Mastenbroek, binnendijks, waar het land immer drassig was. Hij kan zich nog goed herinneren dat de paarden die bij het hooien werden ingezet werden voorzien van jute zakken om de poten om wegzakken te voorkomen. Als rechtgeaarde boer noemt hij overigens nog trots zijn eerste tractor, die hij in 1951 kocht. Een melkmachine kwam er pas tien jaar later.
Toen hij zijn vader opvolgde moesten er een kleine dertig koeien worden gemolken en tegen de tijd dat hij de boerderij overdroeg aan zoon Erik was dat aantal melkkoeien verdubbeld.
Bennie van de Vegte ging in Zwolle naar school. Hij had een busabonnement om de Aloysiusschool aan de Koestraat te bereiken en later naar de Grote Baan bij de Veemarkt. Om op de bus te stappen moest hij overigens wel eerst naar Ruimzicht lopen. “Maar in de oorlog reed die bus ineens niet meer terug en moesten we helemaal naar huis lopen.” Omdat Hasselt dichterbij was – zijn ouders hadden in eerste instantie voor een katholieke school gekozen – ging hij vervolgens toch maar de andere kant op, naar een openbare school.
Schaatsen
De Tweede Wereldoorlog heeft uiteraard een diepe indruk gemaakt op het 'basisschoolkind' dat Bennie toen was. Hij was niet direct in de buurt toen een kruitschip van 'de moffen' , gelegen in het Zwarte Water, werd geraakt door een Engelse jager en een tweede jagerpiloot neerstortte in een weiland in de polder Mastenbroek. “Zijn horloge liep nog”, weet Bennie over de verongelukte piloot – die pas 's avonds bij het melken werd ontdekt – te vertellen. Zelf zat hij bij die bewuste aanval op 28 april 1943 aan het ontbijt bij zijn familie op de boerderij Het Luibuis. De klap heeft hij wel gehoord en het servies rinkelde op de tafel. In de ouderlijke woning sprongen de ruiten. “Mijn moeder was pap aan het maken en daar zat allemaal glas in, evenals in de kinderwagen.” Dat de koeien al buiten liepen noemt de boerenzoon van destijds nog steeds een geluk.
Niet alleen dit voorval staat in het geheugen gegrift. Bennie van de Vegte weet zich nog goed te herinneren dat de Duitsers in 1944 de polder onder water hadden gezet. “Als er jagers overvlogen die een rij kogels afvuurden spoot dat door het water.” Maar al die gevolgen van de oorlog brachten hem in de winter toch ook nog iets anders: “Op die grote plas water heb ik leren schaatsen en dat was mooi.”

Bron(nen): 
Bennie van de Vegte en Cees van de Vegte
Auteur: Rita Ras
sluiten

Verhaal: Enkele familienamen uit de polder Mastenbroek

Voor 1811 kwamen vaste familienamen, zoals wij die kennen, nauwelijks voor. Die moesten in dat jaar echter wel worden aangenomen. Napoleon, toen ook in onze streken heerser, leek een systematische registratie van iedereen wel zo praktisch. In verband met belastingheffing, maar vooral ook voor het kunnen registreren van jonge mannen, nodig voor zijn legers.

Aanduidingen waren er natuurlijk wel, vaak gerelateerd aan de boerderij waar men woonde. Soms werden die later overgenomen en werd de boerderijnaam dus gewoon familienaam. En dat bleef dan vaak ook zo.

Van 1714 tot 1733, het jaar van zijn overlijden, was ene Arent Jans pachter op de boerderij “”De Werf”” aan de Hasselerdijk, bij Genne Overwater. Hij werd aangeduid met Arent Jans “”op de Werf””. Die boerderij is er nog, ook onder die naam, al zal hij binnenkort wel verdwijnen. Arent Jans trouwde in 1718 met Derkje Jans. Zij kregen 7 kinderen, Na de dood van Arent Jans hertrouwde Derkje Jans met Albert Berents, die ook de pacht overnam. Hun kinderen kregen de aanduiding “”op de Werf””. Later werd dat officieel de familienaam: “”van der Werf””

Dertkje’s oudste zoon uit haar eerste huwelijk , Jan, werd Jan Arents genoemd, maar diens zonen Jacob en Egbert namen in 1811 de familienaam “”van der Werf”” aan.

De tweede zoon, Hendrik, boerde (ook samen met zijn jongere broer Willem) op diverse plaatsen in de polder. De zoon van Hendrik, Arent Hendriks, werd al voor 1811 Arent Hendriks Werff genoemd. Diens zoon nam later ook definitief de naam “”van de Werf”” aan.

Derkje’s zoon Willem, trouwde in 1752 met Egbertje Tymons Kock, dochter van Tymon Jans Kock (1698 – 1752), die dus al wel een familienaam had. De familie Kock was een gerespecteerde boerenfamilie met landerijen in met name de noord-west hoek van de Polder, maar ook o.m. op het Kamper Eiland. Willem nam na de dood van zijn schoonvader, Tymon Jans Kock dus, het beheer over de landerijen op zich.

Willem en Egbertje kregen 6 kinderen die allen het patroniem Willems kregen. Maar de jongste zoon, Tymon, genoemd naar zijn grootvader van moeders kant, nam, evenals zijn oudere zuster Dievertje, later de familienaam Kok aan. Hij zou moeders familie prestigieuser hebben gevonden dan die van vaders kant.

Zoon Arent, Arent Willems dus, trouwde in 1783 met Lubbigje Gerrits, de weduwe van Evert Peters, die “”op het spijker aan de Zeedijk”” woonde. Hij trok kennelijk bij haar in want hij beheerde (mede) de landerijen. En hij bleef daar kennelijk wonen, ook na haar overlijden in 1784, en na zijn daaropvolgende huwelijk met Geertje Gerrits (van de Maat) in 1785. Hij bleef de aanduiding “”op het spijker”” of “”van spieker”” houden, tot later officieel de familienaam “”van ’t Spijker”” werd aangenomen.

Zo kwamen dus uit het huwelijk van Arent Jans en Derkje Jans, ca. eerste kwart 18e eeuw, bijna 100 later, na 1811, meerdere z.g. Stamlijnen voort: Willems, Van der Werf (2x), Kok en van’t Spijker.

Schematisch resulterend in de volgende familienamen:

Arent Jans ( x 1718) Derkje Jans (x 1734) Albert Berents
____________________________ _____________________________

van der Werf(f) van der Werf(f)
Kok
van’t Spijker
Willems (wellicht ook)

Waarbij de twee lijnen van der Werf wel dezelfde moeder, maar niet dezelfde vader hebben en de lijn Kok parallel ging lopen met de oorspronkelijke familie Kok (Kock), waaruit hij in de moeder lijn wel, maar in de vaderlijn niet afstamde.

Bron(nen): 
Bronnen: eigen onderzoek F. van’t Spijker (herzien 02/2016), onderzoek J. Ensink, Groningen, publicatie Historische Werkgroep, Hasselt.
Auteur: F. van 't Spijker
Foto's: uit archief fam. van 't Spijker
sluiten

Verhaal: Vroegere bewoners van boerderij Ruimzicht

Van 1814 tot 1828 woonde Gerrit Arents van’t Spijker op Ruimzicht. Deze Gerrit Arents, die eerst later formeel de naam van’t Spijker aannam, was een zoon van Arent Willems, een boer aan de Zeedijk, die ook nog tot 1815/1816 in het Witte Schaap, toen nog ten noorden van de Zeedijk gelegen, gewoond heeft.

Gerrit Arents trouwde in 1811 in Zwolle met Fennigje Jans (van Milligen). In 1814 kochten zij van de erven van Evert Jan Eeckhout, in leven burgemeester van Zwolle, het “buitenplaatsje Ruimzicht”, aan de Nieuwe Wetering. Zij boerden daar in de omgeving, maar hadden uiteindelijk ook land in andere delen van de polder.

In 1820 staat in de Overijsselsche Courant een advertentie waarin “Gerret Arends van Spijker op Ruimzicht presenteert uit de hand aan te besteden: het afbreken van het huis Ruimzicht en op die plaats een boerenhuis te maken”. Dat moet gebeurd zijn, gegeven de omschrijving van gebeurtenissen in 1828 als hieronder weergegeven.

Van de periode tussen 1820 en 1825 is (nog) niets bekend. In 1825 kwam de watersnood. Hoe de familie van Spijker deze watersnood ternauwernood overleefde, is na te lezen op deze site en in het boek van de watersnood van Ter Pelkwijk.

Op 10 Juli 1828 worden de bezittingen publiekelijk geveild door notaris Roijer te Zwolle. Het geheel wordt, naast de landerijen aan de Nieuwe Wetering, totaal zo’n 20 bunder, omschreven als “Een kapitaal BOEREN HUIS en verdere GETIMMERTENS en BERG, met een zeer ruime HOF, Ruimzicht genaamd.” Bij de verkoop wordt o.m. ook bedongen dat verkoper niet aansprakelijk kan worden gesteld voor nog niet uitgevoerde reparaties van de watersnoodschade. Opmerkelijk is dat, naast deze verkoop, in die periode ook andere verkopen van land vinden, toebehorend aan zijn moeder, Geertje Gerrits, en andere erfgenamen van zijn eerder, (in 1818 op Ruimzicht !!) overleden vader. Het zal allemaal wel niet uit weelde zijn geweest.

Binnen de familie van Spijker, maar ook daarbuiten, doen (nog steeds) wilde verhalen de ronde over de speculatie- en goklust van Gerrit. Dat zou natuurlijk waar kunnen zijn; we zullen het nooit meer precies weten. Een andere plausibele verklaring zou kunnen zijn dat de nieuwbouw in 1820, de watersnood ramp van 1825 en de economische misère daarna aan het financiële probleem van de hele familie bijgedragen moeten hebben.

Gerrit vinden we na 1828 terug als boerenknecht aan de Hasselerdijk, in Genne Overwater. Hij stierf in 1860 in Zwolle.

Bron(nen): 
Bron: F. van 't Spijker
Auteur: F. van 't Spijker
Foto's: uit archief fam. van 't Spijker
sluiten

Verhaal: Johan van Dijk

Johan van Dijk kwam als jongeman in de polder in dienst van Gerrit van de Weerd (Gaidom) aan het eind van de Bisschopswetering. Men was erg ingenomen met hem hij was vlug en handig. Hij kon zonder touw in het berggat (uitsparing in de hooiberg waarin men omhoog klom om het hooi naar beneden te gooien) omhoog en als Steven (de zoon van de boer) hem achterna zat klom hij op de hooischuur (15m hoog) en liep over de nok. De boer was op hem gesteld totdat hij verliefd werd op Engeltje van de Weerd (een nichtje van de boer) en zij op hem. Dat viel niet in goede aarde. Gelukkig dacht Siem van de Weerd ( de vader van Engeltje en de broer van Gaidom) daar anders over Johan en Engeltje zijn na een degelijke verkeringstijd van ongeveer 10 jaar getrouwd en kwamen op de ouderlijke boerderij van vader Siem van de Weerd te wonen aan de Oude Wetering 7.

Bekeuring met slacht betaald
Johan was vlug en handig, maar hij was ook technisch, vindingrijk en avontuurlijk. Na de oorlog kocht hij een auto, een oorlogsjeep. Er gingen nogal wat verhalen de polder rond. De politie hield zijn zoon aan, toen hij in de jeep reed. De politie vroeg uiteraard hoe oud hij was en dat was elf jaar. Hij vroeg ook of hij op eigen initiatief was gaan rijden. De jongen draaide er wat omheen, waarop de agent met zijn vader wilde praten. Zijn vader was op dat moment een varken aan het slachten. Het hing aan de leer (een speciale ladder) en Johan sneed de delen eraf om te verpakken of verder te bewerken. De agent kwam op hoge poten naar mijn vader toe en zei: “uw zoon van elf jaar rijdt in een jeep en er mankeert ook nog van alles aan die auto: geen bordje 25 km, geen ontheffing als landbouw tractor, geen vergrendeling van de hoge gearing enz. enz. Ik kan je wel een bekeuring geven van 200 gulden maar ik zal het dit keer bij laten bij een symbolisch bedrag van een rijksdaalder.” De agent kwam regelmatig posten voor ons huis en werd dan altijd op koffietijd naar binnen gevraagd. “Hier”, zei Johan en sneed een stukje van het varken, wikkelde dat in vetpapier en duwde het tegen zijn borst, “dit heb je veel liever.“ De agent stopte het in zijn binnenzak knikte en stapte op zijn fiets en verdween.

Geen kentekenbewijs
Een andere keer, het was nog in de tijd dat je voor een bromfiets een kenteken bewijs bij je moest hebben, dat Johan van Zwolle kwam en er aan de ingang van de polder bij het begin dan de Oude Wetering twee agenten stonden te controleren. ‘Foute boel’ , dacht Johan. ‘ik kan mijn geld wel beter gebruiken.’ Hij reed terug en ging over Westenholte door de Werkerallee de polder in. De agenten hadden hem gezien maar niet herkend. Ze hielden een auto aan en zetten de achtervolging in. Johan zag ze komen en reed bij Jan van Dam, “de bereboer”, het erf op, reed om het huis aan de achterkant het weiland in en ging een eindje verder achter een hek in de sloot wal liggen. De agenten zijn wel drie maal over “Ruimzicht” een blokje rond gereden met de inderhaast gevorderde auto, steeds kijkend met de verrekijker of ze de vluchteling konden bespeuren. Dat is hun helaas niet gelukt. De volgende dag zat een van die agenten bij ons koffie te drinken en vertelde het hele verhaal en kon niet begrijpen waar de persoon met zijn bromfiets was gebleven. Aan het eind van het verhaal zei hij: “het had Johan van Dijk wel kunnen zijn”, waarop Johan fijntjes opmerkte “dat had zo maar gekund”.

Auto met springveer
Johan deed ook klein loonwerk voor de boeren in de omgeving met de jeep, zoals slootkanten snijden, grasmaaien enz. Het was bij Jannes Hengeveld dat hij aan beide kanten van een schouwsloot de kanten moest snijden met de slootkantsnijder, die hij achter de jeep en wagen met een lang touw bevestigd had. Dat ging veel sneller als met het zuddemes en koste ook veel minder inspanning. Zo’n sloot was vaak wel een kilometer lang en aan het eind moest je eerst weer naar voren om de andere kant te kunnen snijden, er was namelijk daar geen brug . Jannes ging koffiedrinken en dacht: ‘hij komt zo wel weer naar voren bij het huis langs.’ De boerin vroeg: “moet Johan van Diek niet geroepen worden?” “Die komt hier zo weer langs,” zei de boer. Even later stonden ze stomverbaasd te kijken toen Johan aan de andere kant van de sloot al snijdend naar voren kwam. “Nou mu’j mien toch es verteln hoe as ie an de andere kaante ekoom bin,” vroeg Jannes. “Det kank oe gouw verteln”, zei Johan. “Dit is un oorlogsjeep en dr zit een springvere onder en as ik hard op de sloot anriede en ik druk op het juuste momen op disse knoppe dan springt ie zo over de sloot. De rest is natuurlijk kinderspel.” Hij vertellen er niet bij dat hij op de wagen onder een kleed een paar brede balken bij zich had die hij over de sloot kon leggen, zodat hij erover heen kon rijden. Dan hoefde hij niet steeds helemaal terug te rijden.

Bron(nen): 
Bron: Siem van Dijk
Auteur: Siem van Dijk
Foto's: uit archief fam. van Dijk, fam. Knol
sluiten

Verhaal: Voorzieningen, de post

Zo rond de eeuwwisseling van de 19e naar 20e eeuw was Egbert van Dijk een heel bekende en graag geziene verschijning in Mastenbroek. Hij bezorgde als laatste postbode in de polder de post lopend met zijn stok. Hij woonde aan de Hoogstraat 246 in Zwolle met zijn vrouw Christina van Weeghel en hun zes kinderen (zeven andere kinderen overleden).
De polder zag er toen nog totaal anders uit: naast de weteringen liepen de weggetjes, met elkaar verbonden door de nodige bruggetjes. Dat was voor de postbode weleens lastig. Vooral als de post afgeleverd moest worden bij een woning die tussen twee bruggetjes in lag.

Post aan een tak
Hij probeerde dan de aandacht van de bewoners te trekken door te fluiten of iets dergelijks. Daar kwam men snel op af, want post kreeg je niet vaak. Als de bewoners aan de overkant van de sloot stonden, bond Egbert de post vast aan een tak die hij van een boom had gesneden en zwiepte dan alles naar de overkant. Soms kwam de post in het water terecht. Dan bracht de hond van de bewoners uitkomst: hij sprong in het water en bracht de post op het droge.

Bescheiden
Het loon dat hij verdiende als postbode was acht gulden per week. Zijn functie was officieel bode 1e klasse. Hoewel er nog geen leerplicht bestond, volgde Egbert lessen in lezen en schrijven omdat hij vond dat een postbode juist dit moest kunnen.
Hij kende zijn verantwoordelijkheden en ging daarin zo ver dat hij een bevordering aanvankelijk weigerde, omdat hij zijns inziens niet aan die hoge norm zou kunnen voldoen. De bevordering ging later alsnog door, maar hij heeft kunnen voorkomen dat hij bevorderd zou worden tot Hoofdpostbode. Hij heeft hier nooit spijt van gehad.

Afscheid
Toen hij in 1920 afscheid nam, bezorgde hij de laatste ronde in de polder niet alleen de post en gooide ook niets met zijn stok over. Hij bezorgde bij alle bewoners een kaart waarop hijzelf aan de voorkant in uitrusting van de posterijen afgebeeld was. Op de achterkant had hij met potlood keurig naam en adres van de bewoner geschreven.
Eind 1944, begin 1945 is postbode Egbert van Dijk op 96 jarige leeftijd overleden. Hij ligt begraven op de begraafplaats Bergklooster in Zwolle.

'Lopende' bank
Rond 1950 bezorgde Jaap Esselink post in (een gedeelte van) de polder. Hij kwam altijd op de bromfiets. Als hij zag dat je buiten bezig was bijvoorbeeld bij de persbult, dan stopte hij even en maakte een praatje. Ook onder het koffiedrinken vertelde hij van alles en maakte ook veel grappen.
Verder was hij ‘een lopende bank’: hij nam o.a. het geld van de AOW mee, maar als er iets betaald moest worden, zorgde hij er ook voor dat het geld op de goede plaats kwam.
Natuurlijk moest hij onderweg wel eens een keer naar de wc. Dat kon overal wel, je zag dan zijn tas tegen de schuur staan en dan wist je dat Jaap ‘op het huussie zat’.
Als postbezorger heeft Gerrit Schubert ook gewerkt in de polder.

Bron(nen): 
Bron:fam. Kok, krantenknipsel uit Deltapost uit archief fam. Knol
Auteur: Annet Jonker
Foto: gemaakt van foto uit archief fam Knol

Pagina's

Subscribe to RSS - Bewoners en erven