sluiten

Verhaal: Zelfvoorzienend op het eigen erf

Het erf was vroeger een heel belangrijk onderdeel van het boerenbedrijf en was met veel hout beplant. Dit leverde het benodigde bouwmateriaal, het gebruikshout en de brandstof. Maar het had ook nog tot taak om zoveel mogelijk te beschermen bij stormvloeden. Ook riet werd zoveel mogelijk op eigen erf geteeld.

Verder was een belangrijk gedeelte van het erf voor bouwland of tuin bestemd, waar het benodigde voedsel en fruit verbouwd werden. Toen de aardappel kwam, ging men die op eigen erf verbouwen en dit vormde samen met de vele bonen die men zelf verbouwde een belangrijk onderdeel van het voedselpakket. Er is ook nog een tijd geweest waarin ieder bedrijf zijn eigen vlas verbouwde voor de benodigde kleding. De wol had men van de schapen en spinnen hoorde er gewoon bij. Elk bedrijf was zoveel mogelijk zelfvoorzienend.

Met gras en hooi werden de koeien, paarden en schapen gevoed. Het zaad dat in de winter uit het hooi kwam werd gezeefd, met water of karnemelk vermengd en aan de varkens gevoerd. ’s Zomers moest het vee, dat alleen voor eigen behoefte gehouden werd, zoveel mogelijk de eigen kost zoeken op het land.

De melk werd tot boter bereid in houten emmers, vaten en kuipen en vanzelfsprekend de houten karn. De boter werd in vaatjes verpakt en in de kelder, die meestal aan de noordkant van de boerderij gebouwd was, bewaard. Veel van de boter werd verkocht en per trekschuit naar de markt in Zwolle of Kampen vervoerd. Daar werd ze gekocht door opkopers die het meeste weer vervoerden naar de markt in Amsterdam. Vooral in het midden van de polder is dit lange tijd de belangrijkste bron van inkomsten geweest.

Ieder bedrijf had naast het eigen gezin veel personeel omdat alles met de hand moest worden gedaan. In de zomer werd dit vaste personeel nog aangevuld met de hannekemaaiers of pikmeiers, zoals ze in deze streek genoemd werden. Ze zwermden in Nederland overal uit om enkele weken gras te maaien bij de boeren. De twee achterste banken in de kerk van Mastenbroek herinneren er nog aan, want dit waren de pikmeiersbanken. De andere zitplaatsen in de kerk waren verhuurd.

Met hard werken en sober leven vonden de mensen hier een bestaan, ook wel eens weer afgewisseld met wat betere tijden. Veel ellende en leed hebben de bewoners meegemaakt, vooral door de stormvloeden, die telkens weer toesloegen. Het is wel gebeurd dat twee keer in één jaar alles onder water liep, dat daarbij vele mensen en dieren het leven lieten en dat soms alles door de golven werd weggeslagen.

Bron(nen): 
J. Kroes, krantenknipsel Deltapost archief Hannie Knol
Auteurs: J. Kroes/Annet Jonker
Foto: J. Kroes/Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Wolfshagen

De boerderij Wolfshagen heeft behoord bij landgoed of Havezate Wolfshagen. Een eindje verderop in het land heeft dit landhuis gestaan met er om heen wat boerderijen, die richting IJsselmuiden voor bescherming zorgden. Alleen Wolfshagen is daarvan overgebleven. Net als in de rest van de polder staat ook de boerderij Wolfshagen op een terp. Het achterhuis was lange tijd van hout. Hout is lichter dan steen en zakt dus minder weg in de (veen)grond. De familie Brinkman kocht de boerderij indertijd van Kamphof, met ongeveer acht bunder land erbij. Het zou kunnen dat de boerderij eerst andersom heeft gestaan. In het achterhuis zijn later gangen, gewelven en een kelder in de grond gevonden. Men zegt dat er heel vroeger een eindje verderop naar het oosten een watermolen heeft gestaan.
Toen in 1932 de aanleg van de Afsluitdijk klaar was, had de polder Mastenbroek veel minder van het water te vrezen. In 1973 laten Henk en Mien Velthuis, die dan op Wolfshagen wonen, het houten achterhuis vervangen door stenen muren op te metselen, het te verlengen tot 26 meter en er een stuk nieuw rieten dak op te leggen.

Spaanse griep
Dien Brinkman, die lang op Wolfshagen gewoond en gewerkt heeft vertelt: “Mijn vader, Jan Brinkman, is al jong overleden. Hij stierf in 1919 aan de Spaanse griep. De ene week was hij nog op de veemarkt, de andere week was hij al overleden. Hij was nog maar veertig jaar. Ik zat in Hasselt op school, dat was maar tien minuten lopen. We kregen les bij de fietsenmaker omdat er Franse soldaten in onze school ingekwartierd waren. Het was immers de tijd van de Eerste Wereldoorlog? Nederland was wel neutraal, maar er was mobilisatie en de soldaten moesten ergens blijven. Wij kregen daarom les bij een fietsenmaker.
Buurman Koetsier kwam mij van school halen omdat mijn vader overleden was. Ik was toen zeven jaar en moest een zwarte jurk aan en een zwarte strik in het haar. Vader werd met de wagen naar het kerkhof gebracht. Mijn moeder was zwanger van Jan, het vijfde kind”.

Moeder hertrouwt
“Op de boerderij werd mijn moeder geholpen door Gradus Velthuis, die altijd al graag bij ons kwam en regelmatig bij ons werkte. Hij kwam vaker en langer, mijn moeder kon niet zowel de huishouding als de boerderij draaiende houden. Het klikte wel tussen mijn moeder en Velthuis en mijn moeder zei: “dan moet Velthuis maar blijven”. Toen zijn ze getrouwd, een jaar nadat mijn vader overleden was. Ze kregen samen nog vijf kinderen.”

Engelse ziekte
Als Grada Velthuis, een mooi klein krullenkopje, ziek wordt als ze twee is ziet het er niet goed uit. “Ze kreeg hele dikke polsen,” herinnert Dien Brinkman zich. “Buurvrouw Koetsier zei: ze moet bruine suiker nemen. Maar het hielp niet, ze overleed aan de Engelse ziekte. Vader Velthuis wilde niet dat een eventueel volgende baby weer naar hem genoemd zou worden, dat zou hem teveel aan Grada doen denken.”

Meehelpen op de boerderij
Dien heeft als oudste kind veel meegeholpen op de boerderij. Als ze ongeveer zestien jaar is, haalt zij ’s morgens om vijf uur de paarden uit de wei en spant ze in. Dan kan haar vader meteen vertrekken om gras te gaan maaien. Dien kruipt dan nog lekker weer even in bed, tot ze eruit moet om samen met haar moeder en zussen de dertien koeien te melken. Als ze dan naar haar vader toegaat om koffie of thee te brengen, gaat zij het weiland rond met de paarden als haar vader even rust en koffie drinkt. Gelukkig zijn het hele makke paarden, Dien kan er alles mee.
Dien helpt ook altijd met wassen. Ze weet nog goed dat ze de bonte was altijd vanaf de stappe in de sloot moet spoelen, zomer en winter. ’s Winters wordt er een wak in het ijs gemaakt om de was te spoelen. “Ik vergeet nooit meer die koude handen!”
Het water uit de put kan niet gebruikt worden, daar zit roest in. Voor de witte was komt er daarom schoon leidingwater terug in de melkbussen, dat wordt door de melkfabriek verzorgd.

Land onder water
In 1944 zetten de Duitsers de polder onder water. Ook het land en de weg bij Wolfshagen staat blank. Ze gebruiken een hek om naar de weg te komen. Als Diens zus in 1945 trouwt moet ze met een bootje vanaf het huis naar de weg gevaren worden en lopend naar de kerk in Hasselt. En omdat de brug over het Zwartewater ook nog kapot is, moet ze ook daar met een bootje overgezet worden.

Verkering: een wereldreis
Als Henk Velthuis en Mien Mensink verkering krijgen, is het nog niet zo gemakkelijk om elkaar regelmatig te zien. Eén keer in de drie weken reist Henk naar Tubbergen of Mien naar Mastenbroek. Met achtereenvolgens de fiets, de bus, de trein, de bus en weer de fiets zijn ze een hele tijd onderweg: twee-en-een-half uur. Maar natuurlijk hebben ze het er graag voor over!

Geen stroom
Als Mien verkering krijgt met Henk Velthuis, is er nog geen stroom op Wolfshagen. Omdat er maar één boerderij staat, is het voor de gemeente Zwollekerspel te onrendabel om elektriciteit aan te leggen. Wolfshagen ligt maar een steenworp van Hasselt af, maar behoort niet tot die gemeente. Mien: "ik had van alles, een mixer, een strijkijzer, maar kon niks gebruiken omdat er geen stroom was." Als de stadsboerderij van de familie Moed afbrandt, krijgt Moed een vervangend perceel grond aangeboden aan de Wolfshagenweg. Hij wil daar wel bouwen, maar bedingt dat er ook water en elektriciteit aangelegd wordt. En dan profiteert Wolfshagen mee: ze krijgen daar ook water en stroom. Het is 1963!

Riet snijden
Zoals wel meer boeren in de Mastenbroeker polder huren ze van Wolfshagen ook een stuk land waar riet op groeit. Dat riet wordt in de winter, als de grond hard bevroren is, met de zeis gemaaid. Het stuk land waar ze riet halen ligt aan het verlengde van de Nieuwe Wetering, richting het Zwarte water.
Als het riet gemaaid is wordt het in kleine stapeltjes gebonden en op elkaar gelegd om te drogen. Als het goed weer is, wordt het opgehaald en komt het bij de boerderij te liggen met een kleed er over, zodat het niet wegwaait. Op een mooie dag in maart zet de boer dan de greep met de steel in de grond zodat de tanden omhoog staan. Het riet wordt dan tussen de tanden doorgehaald, zodat de het blad van het riet afgaat.
Het wordt dan weer in bosjes gebonden en op gestapeld, weer met een kleed erover weggelegd. In de winter wordt het gebruikt om gaten in het dat te stoppen. Wat over is wordt verkocht aan anderen.

IJspegels
De strenge winter van 1979 gaat ook Wolfshagen niet ongemerkt voorbij. Er moet een shovel komen om de sneeuw te schuiven zodat de bewoners in en uit kunnen. Ook komen er ijspegels aan de rand van het rieten dak te hangen, die groeien en langer worden totdat ze de grond raken. Mien Velthuis: “het was net of we in een iglo woonden, het was gewoon schemerdonker in huis. Henk heeft de pegels kapot getikt, anders zou het rieten dak kapot gaan. Die ijspegels, dat was nog wel een heel gewicht!”

Hartoperatie
Als Henk eind 1978 problemen met zijn hart krijgt, moet hij kiezen waar hij geopereerd wil worden, in Genève of in Amerika. Als hij dit aan het overwegen is, komt het nieuws dat in 1979 een hartoperatie ook mogelijk wordt in Utrecht. In overleg met de artsen mag hij zo lang wachten. Hij is één van de eerste mensen die in Nederland aan het hart geopereerd wordt. Hij mag zich niet meer lichamelijk inspannen. Omdat er geen opvolger is verkopen Henk en Mien uiteindelijk in 1989 Wolfshagen aan Van der Weerd uit Grafhorst.

Wijnvoorraad Grand Hotel Wientjes ‘ondergedoken’
Als de Duitsers in de oorlog dreigen de IJsselbrug op te blazen, besluit de heer Wientjes van Grand Hotel Wientjes in Zwolle om zijn wijnvoorraad en vruchten in blik uit Zwolle weg te brengen. Hij vraagt de familie Brinkman aan de Wolfshagenweg of deze spullen bij hen in de kelder mogen.
Gerrit Brinkman en zijn zussen Dien en Anna vinden dat prima, en zo worden de flessen wijn en blikken met vruchten in één van de grote kelders onder Wolfshagen opgeslagen. Ze hadden daar een grote melk- en een grote aardappelkelder. Met paard en wagen haalt Gerrit Brinkman de spullen uit Zwolle op.
Als de Duitsers vervolgens in 1944 de Mastenbroekerpolder onder water zetten om de geallieerden te beletten er te landen, loopt ook de kelder van Wolfshagen onder water. Het gevolg is dat de blikken allemaal verroesten.
Als Anna Brinkman van Wolfshagen vlak na de oorlog (8 mei 1945) trouwt is het groot feest. Van Wientjes mogen de bruiloftsgasten zo veel wijn drinken als ze willen…
Later werd de rest weer teruggebracht naar Zwolle.
Deze anekdote komt boven water als Grand Hotel Wientjes ter gelegenheid van haar 75-jarig bestaan de Zwolse bevolking in de ‘Regio IJsselmond” vraagt om verhalen rondom het Hotel. Het verhaal van Marietje Reuvekamp werd als leukste verhaal uitgekozen en gepubliceerd in de uitgave van ‘Regio IJsselmond’ van 1 december 2004.

Bron(nen): 
Dien Brinkman, Mien Velthuis, Bernard Reuvekamp, Marietje Reuvekamp
Auteur: Annet Jonker
Foto's: Privé archieven fam. Brinkman, Velthuis, Reuvekamp, Knol
sluiten

Verhaal: Inrichting zelfvoorzienend niet-boerenerf

De kavel naast het Landbouwmechanisatiebedrijf Van den Berg in Mastenbroek, waarop het huis van Warner en Gerrie van den Berg staat was vroeger wel heel anders ingericht dan tegenwoordig. Het huis was vroeger een twee-onder-één kap waarin heel veel mensen woonden. Het achterste deel van het huis was een stuk smaller dan het voorste gedeelte en werd ook door de familie van den Berg en Hollander gedeeld. In het allerachterste deel van het huis was een kleine paardenstal, waar het paard van de kerkwagen van ’s Heerenbroek gestald was.
Naast het huis was aan de kant van de brug de paardenschuur, waar de gemeenteleden hun paarden stalden als ze met de brik of met de tentwagen naar de kerk kwamen. Aan de andere kant stond de landbouwloods, een dependance van de Coöperatie van Hasselt, waar de boeren uit de polder terecht konden voor een kleinigheid, zodat ze niet helemaal naar Hasselt hoefden te rijden.

Zelfvoorzienend
Achter het smalle gedeelte van het huis stond een schuur waarvan de beide families de helft gebruikten. De opa van Warner had geiten in, zodat er melk was om te drinken. Daarachter stond het ‘huussie’, een klein houten huisje met een plank erin met een rond gat waarop je kon zitten om je behoefte te doen. Daarachter de varkensschuur waar ongeveer tien varkens opgefokt werden, totdat ze slachtrijp waren. Dan werd er geslacht en wat overbleef werd verkocht. Daarnaast stond de hooiberg en tenslotte de ‘waterloods’, een vrij open schuur met een houten frame en de wanden bekleed met riet, waarin het hout en de turf bewaard werd. Warner van den Berg denkt dat de waterloods zo genoemd werd omdat die in de oorlog in het water zou hebben gestaan. Van het riet maakte hij als kind pijl en boog.

Bron(nen): 
Warner en Gerrie van den Berg
Auteur: Annet Jonker
Foto's: archief fam. van den Berg
sluiten

Verhaal: Leven op de boerderij

‘Vroeger werd er heel veel kleding zelf gemaakt. Ik hield er niet zo van, maar de meeste vrouwen maakten zelf de kleding. Ik weet wel dat ik na mijn trouwen voor mijn man flanellen hemden heb gemaakt. Het werken op het land maakte dat je veel zweette en het harde katoen kon dan erg gaan schuren onder je oksels. Een flanellen hemd verzachtte dat enorm en absorbeerde het zweet op een manier dat het je ook warm hield. Voor mijn man was dat een ongekende luxe, die hij ook aan andere boeren vertelde'.

werk op de boerderij
'Mijn moeder karnde destijds zelf nog boter. Ook werd er iedere herfst geslacht en werd de zolder volgehangen met spek, worst en hammen. Na ons trouwen hebben wij de boerderij van mijn schoonouders overgenomen. Zij hebben nog jaren in een klein huisje naast de boerderij gewoond. We werden bij mijn ouders op het bedrijf niet uitbetaald in geld, maar ik kreeg wel een hele mooie uitzet mee en geld om de boerderij over te nemen. Die uitzet bestond voornamelijk uit gebruiksartikelen, waar we ons prima mee konden redden'.

Poes dood
'Ik heb altijd een meisje in de huishouding gehad, Niesje Roetmans. Die kon heel fijn naaien en elke avond na het melken kon ze dan voor zichzelf werken. Ik weet nog een leuke anekdote over haar te vertellen. Op een keer toen de poes uit de breipot (pappot) snoepte werd ze zo boos dat ze haar klomp naar de poes smeet. Onbedoeld was de poes op slag dood, wat natuurlijk voor heel wat consternatie zorgde. Ik heb nog steeds een goede verstandhouding met haar en met verjaardagen bellen we elkaar trouw op'.

eten
'In de tijd van de hooibouw, bakte ik elke morgen pannenkoeken. Dat was gemakkelijk en smakelijk om mee te nemen op het land. Ik heb nooit honger of armoede gekend. Wat dat betreft kan ik terugkijken op een gelukkig leven. Mijn lievelingsontbijt was bruine bonen met karnemelkspap, dat krijg je nu nooit meer'.

Bron(nen): 
Bron: tekst geciteerd uit krantenknipsel van Hannie Knol
Foto's: uit krantenknipsel, Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Gastvrijheid

“Je bent zeker wel blij dat die bleekneus weer weg is, of niet? Het scheelt je weer een eter!” merkt de buurman van Harm Landman op. Een beetje verontwaardigd zegt Harm: “Nee, we zijn helemaal niet blij, we missen haar gewoon. Ze is één van ons geworden!” De buurman doet er het zwijgen toe.
Toen de dominee kwam vragen of ze een kind uit het westen tijdelijk op wilden nemen in hun gezin heeft hij geen moment geaarzeld, al hebben ze het niet breed. “Wij hebben al zoveel monden, er kan er nog wel eentje bij!”
Ze gaan zelfs naar de fotograaf, Everaarts in Zwolle. Er worden familliefoto's gemaakt van het gezin Landman, maar ook een foto van de meisjes Landman met Tonia, de logee uit het westen. Alle meisjes hebben een strik in, maar de strik van Willy in onderweg kwijtgeraakt toen ze bij haar moeder achter op de fiets zat. Twee van de meisjes kregen een mooie ketting om.

Eerst de gasten
Als in de laatste Oorlogswinter de ‘trekkers’ uit het westen de polder Mastenbroek hebben weten te vinden, komen ze ook bij de familie Landman aan de deur. Jennigje heeft een pan met boerenkool klaar, het gezin zal net aan tafel gaan als er volk aan de deur is. Het zijn een paar mensen uit de omgeving van Utrecht die met een kinderwagen, waar het voedsel dat ze proberen te halen in kan worden vervoerd, uit Utrecht zijn komen lopen.
Jennigje nodigt ze binnen en zegt tegen de kinderen: ‘jullie moeten even wachten, eerst gaan deze mensen eten tot ze genoeg hebben gehad!’
Jennigje heeft een groot hart. Als er later in de buurt iemand ziek wordt en er meer zorg nodig is, haalt ze deze persoon gewoon bij haar thuis en verzorgt deze totdat deze weer beter is.

Bron(nen): 
bron: Willy Post - Landman, Jantina Landman
Auteur: Annet Jonker
Foto's: uit archief familie Landman
sluiten

Verhaal: Het eerste zwembad van Mastenbroek

“Pappa, mogen we er al in?” “Nee meisje, ik ben nog lang niet klaar. En het is ook nog te koud, het moet eerst zomer worden,” antwoordt Harm Landman. Hij glimlacht als hij het teleurgestelde gezichtje van dochter ziet. Hij begrijpt het wel, het is ook warm vandaag. Maar het is nog maar eind april, echt te vroeg voor zwemmen.

Zwemmen in een schoon zwembad
Even later zwaait de modderbeugel, gevuld met modder, weer over zijn schouder en gooit hij de modder op de slootkant. Hij is bijna klaar. Hij kijkt even opzij, naar de twee palen die hij in de grond geslagen heeft. Tot zover gaat hij, dat is genoeg. Volgende week maar twee sleepkarren met schoon zand regelen en dat er in werken, dan kunnen ze van ’t zomer het water weer in, in de sloot naast hun huis. Zijn vrouw zorgt er altijd voor dat de meisjes een ‘zwempakje’ hebben: ze naait de roze onderjurkjes, die te kort geworden zijn, tussen de benen dicht en klaar is kees. Wat een plezier hebben ze zomers, als het warm is, van deze plek in de sloot. Zelf gaat hij er ook graag even in, al kun je natuurlijk niet echt zwemmen. Het is ondiep, de kinderen kunnen overal staan en je kunt net vier slagen heen en vier slagen terug zwemmen. Maar het is zo heerlijk fris na een dag hard werken!

Nat pak
De kinderen in de polder zijn gewend aan de sloten en het vele water. Ze weten precies hoe ver ze moeten springen om geen natte voeten te halen. Soms komen er weleens kinderen logeren of vriendjes of vriendinnetjes spelen. Natuurlijk is het dan leuk om slootje te springen en te weten dat het vriendje of neefje na maximaal twee keer natte voeten heeft!

De kavel waar het huis van de familie Landman op staat is smal en wordt omzoomd door sloten. De Milligersteeg loopt aan de ene kant vlak langs het huis, aan de andere kant is een sloot waar een smalle plank over ligt, zodat Harm snel bij zijn vee is dat in het land aan de andere kant van de sloot weidt. De kinderen Landman zijn ook aan de smalle plank gewend, gewoon je ene voet vóór de andere zetten en niet ernaast.

Boze tante
Ook heeft Harm Landman een wipwap gemaakt naast het huis. Hij staat vlakbij de sloot en is niet al te stevig. Als neefje Gert uit Breda met zijn ouders op bezoek komt, gaan ze natuurlijk ook op de wip en Gert wordt met een boog de sloot in gelanceerd. De meiden lachen en gillen en vrouw Landman komt snel aangelopen met de ragebol, waarmee ze Gert weer aan land trekt. Ze heeft alleen geen droge kleren voor hem, dus trekt ze hem een jurkje aan van één van de meisjes. O, wat is tante boos op ‘de meisjes Landman.’

Bron(nen): 
Willy Post - Landman, Jantina Landman
Auteur: Annet Jonker
Foto's: archief familie Landman
sluiten

Verhaal: Zuinigheid

Over de zuinigheid van sommige boeren gaan verschillende verhalen rond.

Sinaasappels terugdoen
Zo wordt er verteld dat een boerenvrouw bij de kruidenier, die met de winkelwagen aan huis kwam, een paar sinaasappels had gekocht omdat er iemand ernstig ziek was. Toen de man de week erna weer langs kwam, wilde de vrouw de sinaasappels terugdoen, omdat degene voor wie ze het fruit gekocht had, inmiddels overleden was. De kruidenier moet gezegd hebben: ‘dan eet je ze zelf maar op!’

Te weinig paaseitjes
Een ander verhaal gaat over paaseitjes. Iemand had bij de winkelwagen een zakje met paaseitjes gekocht. De week erna kocht ze weer een zakje, maar daar was ze niet tevreden over. Ze zei tegen de kruidenier: ‘er zat nu een eitje minder in!’ De kruidenier, ook niet op zijn mondje gevallen, antwoordde: ‘O, dan heb je er de eerste keer één teveel gehad!’

Samen met één pak doen
Verder waren er twee broers die samen met één pak deden. De ene zondag trok de één het blauw gestreepte pak aan en ging naar de kerk in Mastenbroek, waar je alleen in pak kon verschijnen. De volgende zondag was de ander aan de beurt en kon dan naar de kerk.

Oud brood
Er was ook een vrouw die aan haar buurvrouw vroeg om het oude brood voor haar te bewaren voor de poes. Toen de buurvrouw later een keertje kwam buurten, zei haar buurman: ‘bewaar maar geen brood meer, ik ben de poes!’

Bron(nen): 
Bron: familie Landman, Bernard Reuvekamp
Auteur: Annet Jonker
Foto: Internet
sluiten

Verhaal: Pinken naar de polder

“We moeten de stal klaarmaken, de polder komt onder water te staan,” zegt Albert Kok. Het is eind september 1944. “Waarom dan, dan komen alle weilanden onder water, dat kan toch niet,” roept Cees verschrikt. “We moeten even afwachten hoe erg het wordt, misschien valt het nog wel mee,” zegt zijn moeder een beetje aarzelend. “Ik heb gehoord dat ze de schuif bij de Kamper zeedijk openzetten, en dan valt het niet mee. Dan kunnen de koeien niet buiten blijven”. Twee dagen later is de stal klaar voor de koeien. Dat is maar goed ook, want er komt steeds meer water in het land te staan.
Maar als het voorjaar wordt kunnen de beesten niet naar buiten. De melkfabrieken hebben grond gehuurd in de polder waar de pinken terecht kunnen. De melkkoeien werden verdeeld bij andere boeren, de plaatselijke bureauhouder regelde dat andere boeren koeien overnamen. Een paar koeien gaan naar Berkum en een paar naar Kampen, voor de rest is er nog voldoende voer.
In het voorjaar is er bij sommige boeren een probleem ontstaan: doordat de polder zo vroeg onder water is gezet, kon er minder gemaaid worden, dus het voer is op. Op een goede dag komt er een schip vanaf Hasselt met hooi. De coöperatie daar heeft extra hooi gekocht om de boeren in Mastenbroek te helpen.
Als na de bevrijding door de geallieerden de polder zo snel mogelijk weer drooggemalen wordt, komen er al snel Caterpillars, voertuigen op rupsbanden die het land op rijden en inzaaien met graszaad. “Van de Marshallhulp,” hoort Cees zeggen.
De koeien en pinken worden in de herfst weer opgehaald. Cees is blij, als hij nu weer uit het raam kijkt, lopen de beesten daar weer, zoals het hoort.
Dan moet er gemaaid worden in de N-O-polder, zodat er ook weer genoeg voer is voor de komende winter. De bevrijders helpen met hun legertrucks om de vracht naar de Mastenbroeker polder te brengen. Als Cees z’n vader waarschuwt dat de man wat meer in het midden van de weg moet rijden, zegt de man dat hij gewend is links te rijden. Hij heeft niet door dat de weg zó smal is en een ogenblik later zakt de wagen met z’n vracht de Wetering in! Gelukkig zijn ze dichtbij huis. Met takels en paarden wordt alles weer uit het water gehaald.

Bron(nen): 
Cees Kok
Tekst: Annet Jonker
Foto vee: J. van Ittersum, foto NO-Polder: B. Reuvekamp
sluiten

Verhaal: Razzia

“Gerrit, gauw naar de buren, de Duitsers zijn onderweg!” Gerrit Pelleboer hoeft geen nadere aansporing, hij is al weg. De twee onderduikers bij hem thuis, die gewoon meehelpen op de boerderij, rennen ook het land in om zich te verstoppen. Snel rent Gerrit door het hoge graan naar de buren, waar hij bij de achterdeur al roept wat er aan de hand is. Eén van de buurkinderen komt naar buiten en beiden rennen ze weer weg, het land in, allebei een andere kant op. Op weg naar de andere bewoners van de polder, om ze via de sluiproutes die alle kinderen kennen, te waarschuwen zodat de onderduikers weg kunnen komen. Soms verstoppen ze zich in het huis, soms in het veld tussen het graan, soms tussen het riet. Meestal gaat het goed.
Maar deze keer is er wat aan de hand bij de fam. Pelleboer aan de Bisschopswetering. De Duitsers zijn er lang bezig. Ze doorzoeken het hele huis. En ze vinden op zolder een onderduiker: de zoon des huizes. Vol schrik en machteloos staat iedereen te kijken hoe de jonge man wordt ingerekend.
Dan gebeurt er iets onverwachts. Als de Duitsers weg willen rijden, wordt hen de weg versperd door de vader. Breeduit staat hij op de dam. Al schreeuwend bevelen de Duitsers hem om aan de kant te gaan, maar hij blijft onverzettelijk staan. Ook als de Duitsers de auto uitkomen. “Niet aanders as over mien liek”, (alleen over mijn lijk) zegt hij, en hij blijft staan. Net zo lang tot de Duitsers bakzeil halen en de jongen weer vrijlaten!

Bron(nen): 
Gerrit Pelleboer
Tekst en foto's Annet Jonker
sluiten

Verhaal: Pastorie

Bron(nen): 
J. van Ittersum en familie Van Gerner

Pagina's

Subscribe to RSS - Bewoners en erven